Twitter Facebook RSS Feed Email

De kunst van het bevragen van oordelen

De fundamentele vraag die een kritisch professional zich (dus) continu stelt is "Waarom zou ik deze informatie aanvaarden?" Als deze informatie specifiek een oordeel betreft, wordt dit de vraag: "Waarom zou ik dit betoog of deze redenering aanvaarden?"

Voorbeeld 1
Stel een bestuurder van een organisatie geeft aan dat er gereorganiseerd moeten worden. Als een lid van een ondernemingsraad vervolgens aan de bestuurder vraagt waarom hij dit oordeel zou moeten aanvaarden, dan is dit op zich een goede vraag.

Het nadeel van deze vraag is wel dat deze erg algemeen is. Het gevolg is dat het stellen van de vraag in de beroepspraktijk niet altijd de gewenste informatie oplevert. Zo is de kans groot dat de bestuurder in het voorbeeld enkel wat argumenten herhaalt. Heeft het OR-lid hiermee genoeg kennis om het oordeel te aanvaarden?



"De kwaliteit van een antwoord wordt
bepaald door de kwaliteit van de vraag."



Gelukkig zijn er goede vervolg- en deelvragen te stellen om te bepalen of je een oordeel kunt omarmen - meer formeel om vast te stellen of het oordeel aanvaardbaar is. Om deze deelvragen te vinden, zijn er wel verschillende aanvliegroutes. Hiervan zal ik in dit boek er drie behandelen. Deze drie manieren verschillen van elkaar doordat ze elk op een andere manier vaststellen of je een oordeel kunt omarmen. Een oordeel kun je aanvaarden als ...

  1. ... er sprake is van deugdelijke oordeelsvorming: bij individuele oordeelsvorming betekent dit dat het oordeel zelfstandig en bij volle verstand is genomen; niet gehinderd door enige cognitieve valkuil zoals bijvoorbeeld dat toegeven is aan groepsdruk, of
  2. ... het oordeel goed is omdat het voldoet aan bepaalde criteria: het oordeel is gebaseerd op aanvaardbare informatie en relevante, toereikende argumentatie, of
  3. ... het oordeel niet slecht is omdat het bepaalde drogredenen kent of zelf een drogreden is.

Je kunt deze criteria vertalen naar drie hoofdvragen bij professionele oordelen / oordeelsvorming:

  1. Is sprake van deugdelijke oordeelsvorming? Bij individuele oordeelsvorming: is het oordeel zelfstandig en bij volle verstand genomen; niet gehinderd door bepaalde cognitieve valkuilen
  2. Is het oordeel - als eenmaal helder is wat het oordeel is - goed omdat het gebaseerd is op aanvaardbare informatie en relevante, toereikende argumentatie?
  3. Is het oordeel niet slecht omdat het drogredenen kent of zelf een drogreden is?

Deze drie vragen staan in beginsel los van elkaar. De eerste vraag bevraagt het proces van oordeelsvorming, met de tweede vraag wordt onderzocht of sprake is van een goed oordeel (niet te verwarren met of het een juist oordeel is) terwijl je met de derde vraag afvraagt of geen sprake is van een slecht oordeel [1]. Dus om vast te stellen of je een oordeel kunt aanvaarden, kun je in beginsel elk van deze vragen stellen.

Toch zit er wel een verband tussen de vragen. Als een oordeel bijvoorbeeld gebaseerd is op niet-relevante argumentatie (voorwaarde 2) dan zal ook vaak sprake zijn van een drogreden (voorwaarde 3) en hebben een of meerdere cognitieve valkuilen de oordeelsvorming waarschijnlijk in de weg gestaan (voorwaarde 1). Het kan niet zo zijn dat op grond van het ene criterium sprake lijkt te zijn van een goed oordeel terwijl volgens het andere criterium het oordeel niet goed is.

(terug naar het overzicht)

__________

[1]
Omdat de drogredenmethode in de kern negatief is - namelijk gericht op wat een oordeel tot een slecht oordeel maakt - is deze aanpak in de loop der jaren bij argumentatietheoretici meer op de achtergrond komen te staan. Desondanks is bevragen van oordelen op basis van drogredenen nog steeds waardevol. Zie voor deze conclusie ook Hughes, W., Lavery, J. en Doran, K., Critical thinking, an introduction to the basic skills, Broadview Press, 2009, bladzijde 113.