Deze week werd bekend dat de ChristenUnie onderzocht wil hebben of een mogelijke opsplitsing van de euro in een noordelijke en een zuidelijke munt een optie is. Dit vroeg natuurlijk om economische duiding. Indien een politieke partij als deze dit overweegt dan moet dit wel becommentarieerd worden. Op BNR gingen hiertoe twee economische autoriteiten met elkaar in discussie: Arjo Klamer, hoogleraar in de economie van de kunst en cultuur aan de Erasmus Universiteit en Sylvester Eijffinger, hoogleraar fiscale economie aan de Universiteit van Tilburg en adviseur van het Europees Parlement.
Het is altijd interessant om twee autoriteiten met elkaar in discussie te zien of te horen. Vaak zijn autoriteiten het namelijk niet met elkaar eens. Ook Eijffinger en Klamer verschillenden op punten van mening. Een verschil dat grotendeels verklaard kan worden door de verschillende insteek van de discussie.
Economische rationaliteit
Eijffinger benaderde de discussie vanuit een economisch kader (ook wel economische rationaliteit genoemd). In duidelijke bewoordingen legde hij op BNR uit waarom het economisch gezien beter is om één unie te behouden en waarom de discussie eigenlijk niet gevoerd zou moeten worden. Eén unie is economisch gezien de voordeligste optie voor ons. Klamer benaderde het vraagstuk echter vanuit een ander perspectief:
"Eijffinger heeft gelijk maar mensen worden daar toch kwaad over. Ze merken dat ze daardoor helemaal vastgezet worden, geen kant meer op kunnen, en dan gaan mensen zich tegen keren en dan wordt zo'n euro onhoudbaar. Het is een onhoudbare situatie waar we in zitten."
We zien hier dus twee autoriteiten met ieder een verschillend standpunt waarbij het verschil grotendeels verklaard kan worden door het gebruikte argumentatieve kader. Waar Eijffinger als autoriteit spreekt en dus dichter bij zijn vakgebied blijft, beziet Klamer het breder. Dat de twee economen toch dichter bij elkaar liggen, bleek later tijdens het interview (hieronder een link).
Plaatsvervangende schaamte
Hetzelfde probleem zien we terug in het interview met hoogleraar staats- en bestuursrecht Wim Voerman in de Volkskrant. Het interview gaat over de procedure die Wilders had aangespannen aangaande het Europese noodfonds. Voerman stelt in het interview dat de argumentatie van Bram Moszkowicz wat hem betreft bij voorbaat kansloos was en dat hij 'plaatsvervangende schaamte had toen hij de argumentatie van Moszkowiczs hoorde'. Hiermee richt hij zijn pijlen direct op de argumentatie van Moszkowicz bij Knevel & Van den Brink. Nu kan dit vanuit een juridisch perspectief mogelijk zo zijn. Maar is een betoog dat gehouden wordt bij Knevel & Van den Brink wel gericht op een hoogleraar recht?
Per definitie natuurlijk niet. De argumentatie van Moszkowicz bij Knevel & Van den Brink was niet gericht om juridische vakgenoten te overtuigen. Het gaat niet op tv om juridisch lastige, inhoudelijke argumenten (logos). Daarvoor is een tv-uitzending niet bedoeld. Binnen een rechtszaal, daar wordt juridisch geargumenteerd; niet op tv. Om te oordelen of de argumentatie van Moszkowicz goed was moet je daarom niet enkel kijken naar de juridische inhoud maar moet je ook kijken naar andere elementen. De insteek van Voerman lijkt daarmee - hoe verklaarbaar ook gezien zijn autoriteit - wat oneerlijk. Gelijk aan een hoogleraar engels die zou concluderen dat wat Moszkowicz (in het Nederlands) zei een Engelsman niet zou overtuigen.
De vraag moet m.i. eerder zijn of het betoog van Moszkowicz bij Knevel & Van den Brink een goed betoog was gezien de echte doelgroep. Dus gezien de reguliere tv-kijker en potentiële Wilders-stemmer. Had Voerman niet moeten concluderen: 'Ik was jaloers toen ik Moszkowiczs argumentatie hoorde bij Knevel & Van den Brink'? Misschien wel. Laat ik een poging doen de vraag te beantwoorden.
Pathos en ethos
Neem om te beginnen het gevoel (pathos) dat Moszkowicz waarschijnlijk wilde overbrengen. De woorden tijdens de uitzending - als de rechtszaak in het algemeen - over het permanente noodfonds zal een groot aantal burgers bevestigen in het (wel of niet terechte) gevoel dat Klamer hierboven verwoordde. Een gevoel van geen kant meer op te kunnen. Indien we de argumentatie van de advocaat - met op de achtergrond Wilders - met deze bril op bezien, dan was de argumentatie van de advocaat een stuk minder slecht.
Hierbij neemt het arrest dat Moszkowicz gebruikt in de uitzending wat mij betreft een speciale plaats in. Dit arrest uit 1969 bevestigde Voerman dat het een showproces was. Voerman ziet - vanuit zijn juridische autoriteit - hierdoor helaas niet in dat op tv op een andere manier geargumenteerd moet worden dan voor de rechter. Voor de uitzending was het arrest namelijk een briljante keuze. De kijker die over een aantal maanden moet gaan stemmen, hoort op tv over een arrest uit 1969, een uitspraak die er al was voordat al deze "Europese ellende" begon en ons kan redden. Uit 1969, toen het nog wel goed ging. En hiermee ziet dezelfde kijker tegelijkertijd een advocaat en een politicus die tot ver in het verleden gaan om "de huidige ellende te bestrijden". Hiermee zet de advocaat met het gebruik van het arrest een positief beeld van zichzelf (ethos) neer, een beeld van hard-je-best-doen-voor-ons. Juridisch inhoudelijk misschien niet correct maar vanuit een politiek argumentatief perspectief handig gekozen. Aristoteles zou tevreden zijn geweest?
Tot slot
Is gebruik van het arrest in de echte rechtszaak vervolgens misbruik van recht? Dit wordt wel door Voerman gesteld. Een complexe bewering. Het recht is namelijk om te beginnen minder zwart-wit dan Voerman doet overkomen. Een arrest uit 1969 is niet per definitie achterhaald. Het pleidooi van Moszkowicz ging vervolgens verder dan enkel dit arrest. Tot slot is het aangrijpen van een verkeerd arrest niet direct een uiting van misbruik van recht. Indien dit namelijk wel zo zou zijn, zou het een stuk stiller zijn in onze rechtszalen. Maar dat - want misschien te inhoudelijk - terzijde.