Een veelvoorkomende manier van argumenteren in beleidsargumentatie is het argumenteren op basis van analogie. Dit is niet vreemd. Argumenteren op basis van analogie is namelijk een krachtige en overtuigende manier om de ander te overtuigen. In deze posting een uitleg.
Theorie van de analogie
Formeel is argumenteren op basis van analogie een voorbeeld van een argumentatieschema dat je kunt gebruiken. Het zegt namelijk iets over hoe een argument zich verhoudt tot het standpunt. Argumenteren op basis van analogie is een vorm van inductief argumenteren. Dit wil zeggen dat de redenering meer of minder betrouwbaar is. Iemand probeert je te overtuigen maar helemaal zeker is dit niet. Dit is afhankelijk van de gemaakte analogie. In abstracte vorm gaat een argumentatie op basis van analogie als volgt:
Voor A geldt y
Dus voor B geldt ook y
Want B is gelijk aan A (in eigenschappen x[1] tot en met x[n])
Omdat dit allemaal nog wat lastig kan overkomen, zal ik eerst een aantal voorbeelden geven:
Aan de noordkant van ons dorp mag geen viaduct komen
Dus aan de zuidkant van ons dorp mag ook geen viaduct komen
Jan moet niet toegelaten worden tot het college
want Piet werd vorige week ook niet toegelaten toen hij te laat kwam
Homoseksuele stellen zouden kinderen moeten kunnen adopteren
want heteroseksuele stellen mogen dit immers ook
In Nederland zal onderzoek moeten worden gedaan naar matchfixing
want in andere Europese landen vindt dit onderzoek ook plaats
Uitleg argumentatie op basis van analogie
Wat bovenstaande voorbeelden met elkaar delen, is dat gezegd wordt dat iets het geval zou moeten zijn (of juist niet) omdat dit ook bij een vergelijkbaar geval zo was. Anders verwoord: omdat in een bepaald geval iets de conclusie was, moet dit nu ook zo zijn. Een analogie-argumentatie is dus een argumentatie waarbij we overtuigd moeten raken van de conclusie doordat twee of meerder zaken via het argument met elkaar vergeleken worden. Een argumentatie op basis van analogie wordt daarom ook wel een vergelijkingsargumentatie, argumentatie op basis van vergelijking of argumentatie gebaseerd op een vergelijkingsrelatie genoemd.
Afhankelijk van de vergelijking zullen we meer of minder overtuigd zijn. Vandaar dat de argumentatie inductief is.
Onderliggende aannames
Argumenteren op basis van analogie gaat uit van twee belangrijke aannames. Deze twee aannames worden vaak verzwegen.
1. De twee (of meer) zaken zijn vergelijkbaar
De eerste aanname is dat de twee situaties met elkaar te vergelijken zijn omdat ze bepaalde eigenschappen met elkaar delen. Neem de volgende redenering: "In Nederland zal ook onderzoek moeten worden gedaan naar matchfixing, want in andere Europese landen gebeurt dit ook". Deze redenering veronderstelt dat "Nederland" gelijk is aan "andere Europese landen". Dit lijkt niet onlogisch. Een vergelijking tussen Europese landen lijkt verdedigbaar. Anders wordt het in de redenering "Homoseksuele stellen zouden kinderen moeten kunnen adopteren want heteroseksuele stellen mogen dit immers ook". Hier vraagt de vergelijking al meer van de toehoorder. Is een homoseksueel stel gelijk aan een heteroseksueel stel? Nog lastiger wordt het in de redenering "Aan de zuidkant van ons dorp mag geen viaduct komen want aan de noordkant mocht dit immers ook niet". De meeste mensen zullen direct aanvoelen dat dit te kort door de bocht kan zijn. Is de zuidkant van het dorp direct te vergelijken met de noordkant van een dorp?
2. Je moet gelijke gevallen gelijk behandelen
De tweede aanname is nauw hieraan gerelateerd. De veronderstelling in een argumentatie op basis van analogie is dat je gelijke gevallen gelijk moet behandelen. Als je geconstateerd hebt dat twee gevallen gelijk zijn dan moet je deze ook op dezelfde manier behandelen. Dit maakt deze vorm van argumenteren zo krachtig. Eén van de eisen die we namelijk aan argumentatie stellen, is dat we consistentie in iemand overtuigingen verwachten. Veel mensen kunnen nog begrip opbrengen voor de argumenten van een ander maar als een ander inconsistent argumenteert - dus bij vergelijkbare gevallen tot andere uitkomsten redeneert - dan vinden we dit niet juist.
Praktische relevantie? Wees kritisch en stel de juiste vragen
Een analogie-argumentatie komt vaak erg overtuigend over. Toch zul je een aantal kritische vragen stellen. Dit betreft de feiten als de analogie (en de hieronder liggende aannames). Ik neem de redenering:
Aan de noordkant van ons dorp mag geen viaduct komen
Dus aan de zuidkant van ons dorp mag ook geen viaduct komen
Kritische vragen ten aanzien van de feiten:
- Mag aan de noordkant van het dorp inderdaad geen viaduct komen?
- Is er aan de noordkant van het dorp al geen viaduct? (het ligt voor de hand dat dit niet zo is, maar wees kritisch)
- Is er aan de zuidkant van het dorp al geen viaduct? (idem)
Kritische vragen ten aanzien van de vermeende analogie:
- Is de noordkant van het dorp wel te vergelijken met de zuidkant?
- Wat is dan concreet datgene wat ze met elkaar delen waardoor ze met elkaar te vergelijken zijn? In dit geval is het enige dat beide gevallen met elkaar delen dat dit hetzelfde dorp betreft.
- Is datgene wat ze delen wel relevant voor de conclusie die getrokken wordt? Dat lijkt hier mis te gaan. Het feit dat het hier om een en hetzelfde dorp gaat, zal niet overtuigen.
- Zijn er eigenschappen die beide gevallen wel met elkaar delen maar die ze onvergelijkbaar maken? Dit raakt de toereikendheid van de argumentatie. Deze vraag is hier niet relevant.
- Zijn er eigenschappen die beide gevallen niet met elkaar delen en die ze onvergelijkbaar maken? Waarschijnlijk wel. Denk aan bebouwing, natuur, et cetera. Het argument is niet toereikend.
- In het algemeen en meer filosofisch: moet je altijd gelijke gevallen gelijk behandelen?
Wees in ieder geval op je hoede als iemand een analogie gebruikt. Soms zal de vergelijking relevant zijn maar soms ook niet.