Twitter Facebook RSS Feed Email

De 5 kritische vragen bij de als-dan redenering.

THEORIE
Vraag
Is een als- dan redenering nevenschikkend of onderschikkend?
En welke kritische vragen kun je stellen?

Antwoord
Deze vragen kreeg ik vandaag voorgelegd. Nu is de eerste vraag niet helemaal goed gesteld. Bedoeld wordt waarschijnlijk tot welke argumentatiestructuur je een als-dan redenering kunt herschrijven? Het antwoord is niet lastig, namelijk tot een nevenschikkende argumentatie.

Een als-dan-redenering gaat als volgt (het voorbeeld is willekeurig gekozen; het gaat er eigenlijk even niet om of je het met de inhoud van de argumentatie eens bent):

Als je liberaal bent, moet je op de VVD stemmen. 
Jan is liberaal 
------------------------------------------------------------------ 
(dus) Jan moet op de VVD stemmen. 

Deze als-dan-redenering kun je in een aantal stappen omzetten naar een argumentatiestructuur. Eerst maak je een redenering waarbij het standpunt voorop staat:

Jan moet op de VVD stemmen, want hij is liberaal (en als je liberaal bent, moet je op de VVD stemmen).

Dit kun je vervolgens in een argumentatiestructuur zetten:

S. Jan moet op de VVD stemmen
1a. (want) Jan is liberaal 
1b. (en) Als je liberaal bent, moet je op de VVD stemmen. 

De als-dan-redenering kun je dus herschrijven tot een nevenschikkende argumentatie, namelijk de derde versie (klik hier) van de vier versies van nevenschikkende argumentaties die ik eerder heb beschreven.

Kritische vragen bij de als-dan redenering
Maar waarom is dit nu relevant? Omdat je bij een nevenschikkende argumentatie (van deze vorm) als bij een als-dan-redenering dezelfde kritische vragen kunt stellen. Namelijk:

T.a.v. de aanvaardbaarheid van de als-dan-regel:
1. Klopt de algemene als-dan-regel wel? Concreet, is het echt zo dat als je liberaal bent, dat je dan op de VVD moet stemmen)
2. Is er ondersteuning voor de als-dan-regel? Concreet, is er ondersteuning - bijvoorbeeld door onderzoek - waaruit blijkt dat echte liberalen op de VVD stemmen?

T.a.v. de aanvaardbaarheid van de feitelijke beweringen:
3. Klopt de bewering? Concreet, is Jan echt liberaal?

T.a.v. het gebruikte argumentatieschema:
Het schema dat hier gebruikt is, is de kentekenrelatie. Het is tekenend voor een liberaal dat je op de VVD moet stemmen. Een vaste eigenschap van liberaal-zijn is dus stemmen op de VVD (in dit voorbeeld). Vragen die je dan kunt stellen raken de relevantie en toereikendheid:
4. Is liberaal-zijn inderdaad relevant om VVD te stemmen?
5. Is liberaal-zijn al toereikend om VVD te stemmen? Of kun je als liberaal ook op andere partijen stemmen?