Helaas kunnen (ook) juridische beroepsbeoefenaren te maken krijgen met allerlei cognitieve valkuilen in hun oordeelsvorming. Om die reden is het belangrijk dat bij juridische kwesties alle betrokken partijen hun verhaal naar voren kunnen brengen. Helemaal als het recht wordt gezien als het enige waarop mensen kunnen terugvallen als de alledaagse normen in het maatschappelijk verkeer hen in de steek laten [1]. Als het recht de laatste strohalm is dan is het belangrijk dat de oordeelsvorming hierbinnen goed is.
Nu is dit helaas niet altijd het geval. Met name een aantal gerechtelijke dwalingen binnen het strafrecht hebben duidelijk gemaakt wat de impact kan zijn van minder goede oordeelsvorming.
Een bekende zaak waarin de oordeelsvorming achteraf niet goed bleek te zijn geweest, was de Puttense Moordzaak. In deze zaak werden twee mannen ten onrechte schuldig bevonden aan de verkrachting en moord van een 23-jarige stewardess. Ze werden in 1995 veroordeeld tot 10 jaar gevangenisstraf. Na zeven jaar werden ze alsnog vrijgesproken. Zes jaar later werd een nieuwe verdachte, Ronald P., op basis van een DNA-match opgepakt en veroordeeld.
Vooral tunnelvisie kan de oordeelsvorming bij opsporing en berechting negatief beïnvloeden. Vaak liggen hier allerlei verkeerde overtuigingen aan ten grondslag over hoe de mens is. Een aantal voorbeelden:
Voorbeeld 1
Feit: Iemand bekent iets, bijvoorbeeld een misdrijf.
Veelvoorkomend oordeel: Dan moet dit wel waar zijn.
Onjuiste veronderstelling: Een mens liegt niet over dat hij een misdrijf heeft gepleegd. Dit is niet correct [2]. Dit voorbeeld toont een menselijke tekort dat volgens sommige auteurs apart aandacht verdient. We hebben namelijk de beperking om ons dingen te herinneren die niet plaatsgevonden hebben. Ons geheugen is erg beperkt: zaken raken verloren of worden herschreven. Hierbij komt ook nog dat andere mensen in staat zijn om door het stellen van suggestieve vragen ons te doen uitspreken dat bepaalde fictieve gebeurtenissen echt hebben plaatsgevonden. Terwijl hier geen bewijs voor is. Dit klinkt je misschien vreemd in de oren maar mensen kunnen bepaalde gebeurtenissen worden aangepraat. Ze denken oprecht dat iets in hun bijzijn heeft plaatsgevonden terwijl dat niet zo is [3].
Voorbeeld 2
Feit: Een verdachte wil bij zijn verhoor niet spreken en beroept zich op zijn zwijgrecht.
Veelvoorkomend oordeel: Hij zal er wel iets mee te maken hebben.
Onjuiste veronderstelling: Alleen mensen die iets te verbergen hebben, zwijgen. Dit is niet juist [4].
Feit: Een verdachte wil bij zijn verhoor niet spreken en beroept zich op zijn zwijgrecht.
Veelvoorkomend oordeel: Hij zal er wel iets mee te maken hebben.
Onjuiste veronderstelling: Alleen mensen die iets te verbergen hebben, zwijgen. Dit is niet juist [4].
Voorbeeld 3
Feit: Je zit in een situatie waarbij het lastig is om vast te stellen of een bekentenis van iemand waar is of niet.
Veelvoorkomend oordeel: Deze bekentenis moet wel waar zijn.
Onjuiste veronderstelling: Mensen die valse bekentenissen afleggen, kunnen eenvoudig herkend worden. Dit is niet juist [5].
Veelvoorkomend oordeel: Deze bekentenis moet wel waar zijn.
Onjuiste veronderstelling: Mensen die valse bekentenissen afleggen, kunnen eenvoudig herkend worden. Dit is niet juist [5].
Voorbeeld 4
Feit: Een kind vertelt iets (bijvoorbeeld in een verhoor).
Veelvoorkomend oordeel: Dat wat het kind vertelt, zal wel waar zijn.
Onjuiste veronderstelling: Kinderen liegen niet of minder dan volwassenen. Dit is niet juist [6].
Feit: Een kind vertelt iets (bijvoorbeeld in een verhoor).
Veelvoorkomend oordeel: Dat wat het kind vertelt, zal wel waar zijn.
Onjuiste veronderstelling: Kinderen liegen niet of minder dan volwassenen. Dit is niet juist [6].
Voorbeeld 5
Feit: Iemand doet aangifte van een vreselijk misdrijf.
Veelvoorkomend oordeel: Dit moet wel waar zijn.
Onjuiste veronderstelling: Sommige aangiftes van ervaringen zijn zo naar dat ze wel waar moeten zijn. Dit is niet juist [7].
Feit: Iemand doet aangifte van een vreselijk misdrijf.
Veelvoorkomend oordeel: Dit moet wel waar zijn.
Onjuiste veronderstelling: Sommige aangiftes van ervaringen zijn zo naar dat ze wel waar moeten zijn. Dit is niet juist [7].
Voorbeeld 6
Feit: Aangifte wordt gedaan van een vreselijk misdrijf.
Veelvoorkomend oordeel: Dit moet wel waar zijn.
Onjuiste veronderstelling: Sommige aangiftes van ervaringen zijn zo vreselijk dat eigen belangen (een ander motief voor betekenisgeving) niet meer spelen. Dit is echter niet juist [8]. De interpretatie is dus gelijk aan die van voorbeeld 5 maar de rechtvaardiging is net anders (ook een argument wordt gegeven). Ze is echter nog steeds (mogelijk) onjuist.
Deze voorbeelden maken duidelijk hoe belangrijk het is dat gerechtelijke procedures goed zijn ingericht. Volgens Braeckman & Boudry kan een goede juridische procedure er op twee niveaus voor zorgen dat er zo min mogelijk sprake is van tunnelvisie:
- Doordat een partij (bijvoorbeeld een aanklager in een strafrechtelijke moordzaak) alles op alles zet om een eigen hypothese te staven (verdachte is schuldig) dan kan dit tot tunnelvisie leiden. Dit hoeft echter nog geen probleem te zijn omdat de andere partij (verdediger) dit even ijverig doet. Braeckman & Boudry noemen dit zelfcorrectie binnen de sociale context.
- Hierdoor vindt, zo stellen Braeckman & Boudry, vervolgens zelfcorrectie plaats op individueel psychologisch niveau. Een kritische partij in een rechtszaak anticipeert namelijk reeds op de strenge kritiek die hij van zijn opponent mag verwachten. Ook dit biedt weerstand aan de verleiding van de confirmation bias.
Helaas blijkt in de praktijk dat dit nog geen garanties geeft. Dus blijf ook vragen stellen bij juridische oordeelsvorming.
_________
[1]
Zie voor dit perspectief op het recht Trappenburg, M., Het recht als reservecircuit, in: Brouwer, P.W., M.M. Henket, A.M. Hol, en H. Klooster huis (red.), Drie dimensies van recht. Rechtstheorie, rechtsgeleerdheid, rechtspraktijk , Boom Juridische uitgevers, Den Haag 1999, pp. 57-76.
[2]
Zie bijvoorbeeld bekende voorbeelden als de Guilford Four en de Birmingham Six in Engeland en de Puttense Moordzaak en de beschuldiging van Ina Post in Nederland. Meerdere redenen kunnen aan een valse bekentenis ten grondslag liggen. Soms speelt (1) een (pathologische) drang naar bekendheid op, soms (2) gaat het om de bescherming of gunsten van anderen. Ook kan (3) ten onrechte worden gedacht dat men schuldig is (mogelijk na suggestie of misleiding). Tot slot speelt (4) psychische en zelfs lichamelijke druk (uitputting en de daarbij behorende stress) soms een rol. De schattingen hoe vaak valse bekentenissen voorkomen lopen sterk uiteen. Het percentage is namelijk in grote mate afhankelijk van de groep die bestudeerd wordt. Sommige onderzoeken komen zelfs tot 60%: bijna 2 op de 3 mensen zijn geneigd om een valse bekentenis af te leggen. Met name in de VS heeft dit de aandacht gekregen. Zie bijvoorbeeld Sackman, Edward J, False Confessions: Rethinking a Contemporary Problem, in: The Kansas Journal of Law & Public Policy, 2006 - 2007, Vol. 16 (208) voor een overzicht van enkele onderzoeken en een vergelijking tussen een inquisitoir en accusatoir rechtssysteem.
[3]
Bekend zijn zaken van teruggevonden / verborgen / verdrongen herinneringen – met name op het gebied van seksueel misbruik – die achteraf aanwijsbaar fout waren. Achteraf bleek dat therapeuten vrij sturend waren geweest. Bijvoorbeeld door het geven van positieve feedback. Onderzoek laat echter zien dat er geen bewijs is dat mensen (na pakweg hun vierde) seksueel misbruik echt kunnen verdringen. Ook de werking van hypnose is discutabel. Voor een toegankelijk werk: Ruscio, J., Lilienfeld, S.O., e.a., De 50 grootste misvattingen in de psychologie, 2010, Prometheus / Bert Bakker. Een bekend psycholoog / wetenschapper wiens werk interessant is om over dit tegengeluid te lezen, is de Amerikaanse Elizabeth Loftus. Zij was betrokken bij meerdere rechtszaken.
[4]
Deze veronderstelling is niet per definitie juist. Iemand kan ook op de hoede zijn omdat hij bijvoorbeeld weet dat er verhoortechnieken zijn die het in zich hebben om tot valse bekentenissen te komen (bijvoorbeeld de methode van geleide herinnering). Of omdat de persoon er zich van bewust van is dat een feit in andere, onjuiste context wel strafbaar is. De reden kan nog meer basaal zijn. Bijvoorbeeld de drang niet mee te werken uit antipathie ten opzichte van de overheid. Of om iemand te beschermen die an sich toch niets met de zaak heeft te maken. Of uit schaamte. Of omdat het juridisch mag.
[5]
Van Koppen en Malsch wijzen op de Schiedammer Parkmoord als voorbeeld dat deze veronderstelling niet juist is. Zie Koppen, van P.J. en Malsch, M., Het praktisch nut van de rechtspsychologie, Kluwer, 2008, bladzijde 50.
[6]
Ouders zullen dit herkennen, maar 10 tot 15 procent van de kinderen liegt met opzet. Een bijkomend probleem is dat het professioneel uitvragen van kinderen lastig is. Een kind kan eerder (onbewust) een bepaalde richting op worden geleid dan een volwassene. Dit omdat kinderen o.a. eerder sociale wenselijke antwoorden willen geven. Zie Jonas, D.P.H, False positives in the field of child maltreatment, in: Child Abuse and Neglect, 2001, Vol 25 (10), bladzijde 1395. Ook staan kinderen snel open voor sturende gebaren die een vraag begeleiden. Zie Broaders, S.C. en Goldin-Meadow, S., Truth Is at Hand: How Gesture Adds Information During Investigative Interviews, in: Psychological Science, 2010, Vol. 21 (5), bladzijde 623 e.v.
[7]
Neem bijvoorbeeld seksueel misbruik van kinderen. De Landelijke Expertgroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) stelde in een Zembla-uitzending in 2009 (titel: Verdachte vaders) dat tussen de 30 en 50 procent van de aangiftes van moeders van seksueel misdrijf door vaders vals is. Vaak is wraak het motief. Wetenschappelijke onderzoeken geven percentages onder de 10 procent (dit is echter inclusief de optie dat het kind aangifte doet). Zie o.a. Ney, T., True and False Allegations of Child Sexual Abuse: Assessment and Case Management, Psychology Press, 1995, bladzijde 23 e.v. In 1994 liet Amerikaans onderzoek door Kanin zien dat 41% van de verkrachtingszaken verzonnen was. Zie Kanin, E.J., False rape allegations in: Archives of Sexual Behaviour, 1994, Vol. 23 (1), bladzijde 85. Dit uitkomsten van dit onderzoek werden wel bekritiseerd. Later onderzoek liet zien dat de percentages van ‘verzonnen verkrachting’ in de wetenschap schommelen tussen 1,5% en 90%. Zie Rumney, N.S., False Allegations of Rape, in: Cambridge Law Journal, Vol: 65 (Maart), 2006, bladzijde 128 e.v. Wat deze cijfers je vooral laten zien, is dat aangiftes van gruwelijke misdrijven niet per definitie betrouwbaar zijn. Via rechtspraak.nl zijn eenvoudig voorbeelden te vinden van valse aangiften. Bijvoorbeeld ECLI:NL:RBZUT:2011:BR3110, Rechtbank Zutphen, 06/580210-09 en 06/850095-11.
[8]
Zie vorige noot. Er is een duidelijk verband tussen valse aangiftes en echtscheidingsprocedures.